24 jan Deskundigen pleiten voor een nieuwe psychiatrie van samenwerking
Veel mensen die in de psychiatrie werken, komen tot de conclusie dat het anders kan. De DSM-diagnoses voelen beperkend, ze vertellen ons niets over de kern van het psychisch lijden. Maar wat dan wel? Psychiater Jim van Os en hersenwetenschapper en ervaringsdeskundige Myrrhe van Spronsen pleiten voor vernieuwing in de psychiatrie met meer samenwerking en een gelijkwaardige relatie tussen hulpverlener en patiënt. Ze schreven er een boek over: We zijn God niet, en deelden hun visie in een interview met Trouw.
Het boek We zijn God niet gaat over een nieuwe kijk op psychisch lijden, diagnose en behandeling. Het uitgangspunt is dat niet de hulpverlener de waarheid in pacht heeft maar dat die in gezamenlijke samenwerking met de hulpvrager gevonden wordt. Autonomie van de patiënt, bewustzijn en cocreatie spelen hierbij een belangrijke rol. Vanuit professionele kennis en eigen ervaringen nemen de auteurs de huidige psychiatrie onder de loep. Hun voornaamste doel is het streven naar een gelijkwaardige relatie tussen behandelaar en cliënt.
Van wetenschapper tot ervaringsdeskundige
Myrrhe van Spronsen heeft een bijzondere achtergrond in de psychiatrie. Zo heeft ze als hersenwetenschapper onder andere onderzoek gedaan aan de Yale University in Amerika en het University College London, en was ze in opleiding tot psychiater. Ze kon zich echter niet vinden in de manier waarop psychische aandoeningen benaderd werden. Dit was naar haar idee veel te oppervlakkig: “Er is een totale focus op symptoomreductie. Bijna het enige wat de zorgverleners van je willen weten: heb je nog last van wanen en hallucinaties? Als de symptomen afwezig of verminderd zijn, dan ben je goed bezig als psychiater. Maar de patiënt worstelt met andere vraagstukken”, aldus Van Spronsen. Vanaf haar 33e kreeg ze zelf enkele psychoses, waardoor ze ook de kant van de patiënt beter leerde kennen.
Nieuwe inzichten
Ook Van Os vindt het tijd dat de psychiatrie anders te werk gaat: “De gedachte was altijd: patiënten hebben een ziekte in hun hoofd en de zorgverleners hebben pillen en praatprotocollen om de patiënten beter te maken. Maar uit onderzoek komt steeds meer naar voren dat het zo niet werkt. […] Mentale gezondheid komt nu neer op de afwezigheid van een diagnose. Dat lijkt ons niet een definitie die erg verfijnd of nuttig is. Beter kunnen we het beschouwen als onderdeel van de menselijke variatie. Het is geen kwestie van ‘je hebt het, of je hebt het niet’, het kan fluctueren. Ieder mens gaat van positieve naar negatieve ervaringen.”
“Vaak kun je vertrouwen op die veranderlijkheid: pieken in emoties keren altijd weer terug naar de baseline”, vervolgt Van Os. “Het wordt ongezond wanneer die veranderlijkheid heel traag wordt en je de regulatie niet meer in de hand hebt. Je piekert bijvoorbeeld of bent angstig, en het lukt je niet meer jezelf af te leiden met andere gedachten die je kalmeren. Je blijft hangen in een niemandsland waarin je geen controle ervaart. Dat is psychisch lijden. De vorm kan verschillen: de één durft de straat niet meer op, de ander wil de controle over z’n gewicht niet verliezen en weer een ander hoort stemmen. Zal best, maar de kern is altijd hetzelfde: het gevoel is te machtig en te dwingend waardoor je er geen grip meer op hebt.”
Meer aandacht voor de patiënt
Wat Van Os betreft hoeven diagnoses niet zo ingewikkeld te worden geformuleerd als nu gebeurt in de psychiatrie. “Er is niks mis met diagnoses die aansluiten bij de ervaringen van de patiënt. Word je overweldigd door de stemmen in je hoofd? Dan is de diagnose: je hebt last van stemmen. Zo simpel is het”, legt de psychiater en tevens hoogleraar uit. Ook zou er op een andere manier naar behandelingen moeten worden gekeken. Van Os: “Het draait niet om de pillen of de praatprotocollen, die zijn grotendeels inwisselbaar. Het is de relatie tussen de patiënt en de hulpverlener die het verschil maakt. Het feit dat een goed opgeleide behandelaar een persoonlijke relatie aangaat met de patiënt blijkt in onderzoek doorslaggevend voor het succes van de behandelingen, niet de behandelingstechniek zelf.”
Van Spronsen sluit zich hierbij aan: “Een goede relatie met de zorgverlener biedt motivatie, perspectief en hoop zodat je aan de slag kan om jezelf te veranderen.” In hun boek beschrijven ze hoe belangrijk het zelfhelend vermogen van de patiënt is in een behandeltraject, en hoe de zorgverlener de patiënt kan helpen om dit vermogen aan te spreken.
Lees hier het volledige interview in het artikel van Trouw.
Bregje van Uden
Geplaatst op 00:35h, 26 januariDe hoofdbehandelaar van de FPP gaf mij terecht gelijk, en je raad nooit wat er daarna echt waar gebeurde ?