
26 jun Jongvolwassenen sporten minder als ze hun eerste baan krijgen; sociale steun helpt
Persbericht Radboud Universiteit
Elk jaar maken zo’n 90.000 jongeren de overstap van school naar werk. Een groot deel gaat in die transitie minder sporten. Dat is zorgelijk, want wie minder sport pakt dat meestal niet vanzelf weer op. Toch kan een activerende sociale omgeving en werkomgeving sportdeelname weer stimuleren, zo blijkt uit onderzoek van socioloog Sara Wiertsema, die recentelijk promoveerde aan de Radboud Universiteit.
Je eerste baan, dat is een mijlpaal die ook op sportief gebied nogal wat verandering teweegbrengt. “In vergelijking met scholieren en studenten sporten jongvolwassenen een stuk minder, en kiezen ze vaker voor individuele sport dan teamsport”, legt Wiertsema uit. De socioloog onderzocht welke rol de werkvloer speelt in die afname. Daarvoor werd gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten onder duizenden Nederlandse en Europese jongvolwassenen. Zij werden onder andere gevraagd naar hun sportgedrag, naar de fysieke en mentale belasting in hun eerste baan, en naar hun sociale leven.
Wiertsema: “Een nieuwe routine met een striktere indeling van je dag met vaste werktijden en werkstress bepalen mede of je zin en tijd hebt om te blijven sporten. Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat jongvolwassenen hun sportgedrag aanpassen aan hun nieuwe, werkende leven.”
Hersenen en lichaam fit houden
Het soort werk dat deze groep doet, bepaalt voor een groot deel hoe actief de jongvolwassenen blijven. “Heb je een baan met veel cognitief werk, dan wil je na een hele dag werken met je hoofd juist een keer je lijf inzetten. Deze groep beweegt en sport relatief meer. Al kan dat ook verkeerd uitpakken: een deel van die groep wil door de stress die zij ervaren van de mentale werkdruk liever thuiszitten, en zal door de stress eerder geneigd zijn om ongezonde activiteiten als roken, drinken of ongezond eten op te pakken, zo blijkt uit eerder onderzoek.”
Ook de vrijheid om je eigen dag in te delen is belangrijk, onderschrijft Wiertsema. “Als je vijf dagen per week van 9 tot 5 op kantoor moet zijn, heb je bijvoorbeeld weinig autonomie over je werktijden. Maar als je soms een dagje thuiswerkt, of een uurtje later naar kantoor kan komen of zelf kan bepalen in welke volgorde jij werktaken uitvoert, ervaar je meer vrijheid en dus ook de ruimte voor een wandeling tussendoor of een bezoek aan de sportschool in de ochtend.”
Steun uit omgeving belangrijk
Jongvolwassenen die toch bleven sporten, deden dat vaak omdat ze daarin sociale steun kregen van hun omgeving, bijvoorbeeld in de vorm van aanmoediging of aanbod om samen te sporten. Daarin kunnen ook collega’s een belangrijke rol spelen, ontdekte Wiertsema. “Het helpt ontzettend als je sportieve collega’s hebt die elkaar aanmoedigen. Samen met je collega’s na werktijd nog even fitnessen, of een kantoorgroep die elkaar regelmatig aanmoedigt om te wielrennen of hard te lopen: dat beperkt de daling in sportactiviteit van jongvolwassen werkenden. Hoe meer sportgedrag en aanmoediging je van je sociale cirkel meekrijgt, hoe groter de kans dat je sportgedrag op peil blijft.”
Geen reactie's