19 dec Menselijk perspectief vormt vaak obstakel in onderzoek naar intelligentie van dieren
Persbericht Radboud Universiteit
“Bij onderzoek naar dierlijke intelligentie denken we nog steeds te veel vanuit de mens”, stelt filosoof Bas van Woerkum-Rooker. “Om routes te onthouden baseren mensen zich op visuele informatie, terwijl ratten daarvoor geuren gebruiken. Dat zijn allebei intelligente manieren om de weg te onthouden.” De filosoof ontwikkelde een methode om de intelligentie van dieren te onderzoeken, zónder die vooringenomenheid. Vorige maand verdedigde hij zijn proefschrift aan de Radboud Universiteit.
“We denken vaak dat mensen slimmer zijn dan dieren, maar dieren zijn ánders slim”, legt de onderzoeker uit. “Wetenschappers die onderzoek doen naar gedrag van dieren, bestempelen dieren nog te vaak onterecht als ‘minder intelligent’ dan wij. Ik vind die vergelijking helemaal niet zo interessant.”
Bijvoorbeeld: een hond gaat elke dag bij het raam zitten vlak voordat zijn baasje thuiskomt van werk. Misschien weet de hond dus ongeveer hoe laat het is, denken onderzoekers. Maar wat blijkt: de geur van het baasje hangt nog in het huis, maar neemt gedurende de dag langzaam af. Als de geurconcentratie onder een bepaald niveau komt, weet de hond dat het baasje bijna thuis zal komen. Van Woerkum-Rooker: “Dan kun je concluderen dat die hond toch niet zo slim is als we dachten, maar dan vergelijk je dierlijke intelligentie met die van onszelf. Terwijl: het tijdsbesef van de hond is simpelweg aan geur verbonden. Ook dát is intelligentie.”
Volgens de filosoof zouden we veel meer te weten kunnen komen over dierlijke cognitie, als we anders onderzoek gaan doen. Hij komt daarom met een theorie waarmee onderzoekers dierlijke intelligentie beter kunnen begrijpen.
Voedsel over datum
Tijdens zijn promotietraject, keek Van Woerkum-Rooker onder andere naar onderzoek van vergelijkend psychologen naar kraaiachtigen. Dat onderzoek richtte zich op gaaien, die nootjes en larven verstoppen als voedsel schaars is. Ze herinneren zich daarna waar ze hun eten verstopt hebben. Als de gaaien het voedsel van een week geleden weer komen ophalen, gaan ze terug naar de nootjes, maar niet naar de larven, omdat ze weten dat die na drie dagen niet meer goed zijn.
De wetenschappers namen aan dat gaaien een soort ‘episodisch geheugen’ hebben: het vermogen om je te herinneren wat, waar en wanneer iets gebeurd is, zoals wij ons bijvoorbeeld een moment uit onze zomervakantie herinneren. Ze onderzoeken dit door gaaien in een gecontroleerde omgeving testjes te laten doen. Zo kijken ze of de gaaien nog steeds weten dat ze de larven niet meer hoeven op te graven, als er bijvoorbeeld geen daglicht binnenkomt of als er geen rottingsgeur is: mogelijke aanwijzingen voor het verstrijken van tijd. De gaaien lieten de larven inderdaad nog steeds liggen.
Maar dat betekent niet per definitie dat ze een episodisch geheugen hebben, zoals mensen, volgens Van Woerkum-Rooker. “Er kunnen meer zaken van invloed zijn op hun kennis, zoals de geur van een onderzoeker die elke dag binnenkomt. Je kunt nooit alle verklaringen uitsluiten. En dat moet je ook niet willen: het idee dat waarneming en intelligentie los van elkaar staan klopt niet. Dieren kunnen altijd zintuiglijke informatie verkrijgen om te weten wat ze moeten doen, misschien wel bepaalde geluidsfrequenties die wij niet kunnen waarnemen. En ook het episodisch geheugen van mensen is veel sterker verbonden met onze waarneming dan we vaak denken.”
Mier en olifant
De filosoof ontwikkelde een nieuwe methode voor wetenschappers, waarmee niet de menselijke vermogens uitgangspunt zijn, maar de zintuigen van het dier. “Dan moet je eerst weten wat er in een bepaalde omgeving waarneembaar is voor een dier”, legt hij uit. “Ook aan geluidsniveaus of elektromagnetische straling die wij zelf niet kunnen horen, zien of voelen. Vervolgens ga je die variabelen wegnemen en weer toevoegen, in plaats van ze helemaal uit te sluiten. In een laboratorium kun je lang niet alles nabootsen wat er in de natuurlijke omgeving aanwezig is, dus je moet dieren ook in het wild onderzoeken.”
Onderzoek doen wordt daarmee dus wat ingewikkelder, erkent Van Woerkum-Rooker, maar geeft zo wel meer inzicht in dierlijke intelligentie. Alle diersoorten – ook de mens – ontwikkelen evolutionair oplossingen voor problemen die ze tegenkomen. “Veel mensen denken dat olifanten slimmer zijn dan mieren bijvoorbeeld, omdat ze het vermogen hebben om elkaar te troosten. Troosten zien we vaak als teken van intelligentie, omdat we het herkennen bij onszelf. Maar het graafwerk van mieren kun je ook als intelligent zien.”
“Eigenlijk is de vraag wat ‘intelligentie’ precies is, een doodlopende weg”, aldus de onderzoeker “We kunnen ons beter afvragen: wat maakt dit gedrag mogelijk? Hoe dragen de zintuigen van het dier en de informatie die het dier uit de omgeving haalt bij aan dat gedrag? Op die manier kunnen we de slimheid van dieren begrijpen zónder mensen als uitgangspunt te nemen.”
Tip van de redactie: vind je dit een interessant onderwerp en wil je meer lezen over onderzoek naar dierlijke intelligentie? Kijk dan ook eens naar het boek ‘Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn?’ van Frans de Waal.
Geen reactie's